Gewasbeschermingsmiddelen, ook wel bestrijdingsmiddelen genoemd, zijn middelen die kunnen worden ingezet tegen onkruiden, ziekten en plagen in gewassen. Er zijn chemische en natuurlijke of biologische gewasbeschermingsmiddelen. Bij chemische gewasbescherming wordt een middel op chemische basis gespoten op een gewas, onkruid of de bodem. Een voorbeeld van een biologische bestrijdingsmiddel is mechanische onkruidbestrijding met staalborstels tegen onkruid of het inzetten van lieveheersbeestjes tegen luizen bij kasgroenten.
Gewasbeschermingsmiddelen zijn onder te verdelen in de volgende categorieën:
- Herbiciden tegen onkruiden
- Insecticiden tegen insecten
- Fungiciden tegen schimmels
- Nematiciden tegen aaltjes
- Acaciriden tegen spintmijt
- Rodenticiden tegen knaagdieren
Daarnaast valt er een onderverdeling te maken in de manier waarop een middel werkt. Ter bestrijding van onkruid zijn bodemherbiciden, contact- en systemische middelen. Deze werken alle drie op een andere manier en worden vaak gecombineerd gebruikt. Een bodemherbicide vormt een filmlaagje in de bodem die langere tijd aanwezig blijft waardoor kiemende onkruiden worden gedood. Het spuiten van bodemherbicide tussen bijvoorbeeld maïsplanten die al ontwikkeld zijn, zorgt ervoor dat de al onkruidvrije grond langere tijd onkruidvrij blijft. Meer volgroeide onkruiden met diepere wortels zullen niet doodgaan door de bodemherbicide. Bodemherbiciden breken moeilijk af, waardoor ze makkelijk uitspoelen in het milieu.
In combinatie met een bodemherbicide wordt vaak een contact- of systemisch middel gespoten om het al aanwezige onkruid te doden. Een contactmiddel doodt alleen de plantendelen waarmee het in aanraking komt. Dat betekent bijvoorbeeld dat wanneer het middel op een onkruidplant wordt gespoten die tot op de grond zal afsterven, maar dat wanneer de plant een sterke wortel heeft die zal blijven leven waardoor de plant weer opnieuw op kan komen. Op planten met sterke wortels (wortelonkruiden) worden daarom ‘systemische’ middelen gebruikt. Die worden opgenomen door de plant waarna plantensappen het chemische middel door de hele plant, inclusief de wortels, transporteren waardoor de hele plant afsterft. Onkruiden worden op deze manier bestreden omdat ze dan niet langer met het te telen gewas concurreren om licht, voeding en water.
Insecten worden bestreden omdat ze vraat- of zuigschade aan planten kunnen veroorzaken en bacterie- en virusziekten kunnen overdragen. Insecten worden bestreden met een contact-, maag-, of ademgif. Een contactgif doodt net als bij onkruiden alle insecten die er mee in aanraking komen. Een maaggif is een systemisch middel dat door het bespoten gewas wordt opgenomen. Een insect dat daarvan eet, gaat dood. Een ademgif wordt ingeademd door de insecten in de gewassen, waardoor de insecten dood gaan. Een nadeel van het gebruik van insecticiden is dat daarmee ook nuttige insecten, predatoren van de plaag, worden gedood. Een bekend voorbeeld zijn de neonicotinoïden – bedoeld om insectenplagen te bestrijden, maar die ook dodelijk zijn voor wilde bijen en honingbijen.
Bij de bestrijding van schimmels wordt gebruik gemaakt van systemische middelen en bedekkingsfungiciden. Bedekkingsfungiciden moeten de aantasting van de plant door schimmels voorkomen. Systemische middelen trekken in de plant en werken curatief, oftewel ze bestrijden de schimmelinfectie in de plant. Omdat schimmels moeilijk te bestrijden zijn door risico op resistentie worden bedekkingsfungiciden en systemische middelen vaak gecombineerd ingezet om de schimmel zo goed mogelijk te bestrijden.
Resistentie is een groot probleem in de wereld van bestrijdingsmiddelen. Resistentie is het vermogen van een ziekte of plaag om ongevoeligheid te ontwikkelen tegen een bestrijdingsmiddel. Het kan ontstaan door onzorgvuldig of langdurig gebruik van reguliere bestrijdingsmiddelen.
Beperken van de nadelen
Aan het gebruik van chemische gewasbescherming kleven de nodige nadelen en gevaren. Sommige boeren en tuinders kiezen daarom voor biologische methoden, waarbij geen chemische bestrijdingsmiddelen mogen worden gebruikt. Bij geïntegreerde gewasbescherming wordt het gebruik van chemische middelen niet helemaal afgeschaft, maar geprobeerd het gebruik te beperken door het nemen van preventieve maatregelen en chemie deels te vervangen door andere bestrijdingsmethoden. Bijvoorbeeld door te kiezen voor plantenrassen die minder gevoelig zijn voor ziekten, het toepassen van ruimere vruchtwisseling of door het vergroten van zaai- en plantafstanden. Ook het goed schoonmaken van werktuigen is een voorbeeld van een preventieve maatregel. Een cultivator voor grondbewerking kan bijvoorbeeld wortelonkruiden van de ene naar de andere akker brengen als die niet goed wordt schoongemaakt.
Als preventieve maatregelen niet werken en er wordt gekozen voor een behandeling met een gewasbeschermingsmiddel moet voor een geschikt moment worden gezocht: het weer, de luchtvochtigheid en de ziektedruk zijn van invloed bij de bepaling van het juiste behandelmoment met het meest optimale effect. Tijdens de bespuiting zijn er verschillende risico’s voor omgeving en milieu waar de teler rekening mee moet houden:
- Drift is het verwaaien van het bestrijdingsmiddel naar een naastliggend gewas of sloot door het spuiten met een fijne druppel in combinatie met wind. Dit is nadelig omdat het gewasbeschermingsmiddel terecht komt op plekken waar het niet is toegelaten en waar het ongewenste schade kan brengen aan natuur en milieu.
- Teeltvrije zone moeten er voor zorgen dat er zo min mogelijk bestrijdingsmiddelen in het oppervlaktewater terecht komt. Het is meestal een strook tussen het gewas en de sloot. Er mag daar wel iets anders worden geteeld, bijvoorbeeld gras, maar dat mag dan niet worden bespoten. Voor aardappelen bijvoorbeeld geldt een teeltvrije zone van 150 cm tussen het gewas en de insteek van de sloot
- Correcte afvoer lege verpakkingen In lege verpakkingen van bestrijdingsmiddelen blijven vaak resten van het middel achter. De teler moet aanwijzingen op de verpakking volgen voor een correcte afvoer van lege verpakkingen om te voorkomen dat deze resten in het milieu terechtkomen.
- Rekening houden met bestuivers Tijdens het bespuiten is het belangrijk dat de teler rekening houdt met bestuivers. Dit betekent niet spuiten op open bloemen omdat deze door bestuivers worden bezocht. Door een foutieve bespuiting kunnen bestuivers ernstige schade oplopen. Bij het gebruik van de meeste bestrijdingsmiddelen is het vaak niet goed mogelijk rekening te houden met insecten waarvan het niet de bedoeling is dat zij worden bestreden.
Om in Nederland beroepsmatig met chemische gewasbeschermingsmiddelen te mogen werken, moet de uitvoerende persoon een zogenaamde licentie Uitvoeren Gewasbescherming hebben. Daarvoor moet eerst een meerdaagse cursus worden gevolgd en een theorie- en praktijkexamen worden afgelegd. Daarbij wordt aandacht geschonken aan zorgvuldig gebruik van de middelen en het kunnen herkennen van onkruiden, ziekte- en plagen. Na het halen van het examen moeten verlengingsbijeenkomsten worden bijgewoond om kennis te vernieuwen en de licentie te mogen verlengen.